
Karl Eduard Goepfart (8 maart 1859 in Mönchenholzhausen bij Erfurt; 30 januari 1942 in Weimar) was een Duitse musicus, componist en dirigent.
Goepfart was de oudste zoon van de leraar en cantor Christian Heinrich Goepfart. Als kind genoot hij, net als zijn broers Otto (organist en stadscantor in Weimar) en Franz (schilder en directeur van de Staatliche Kunstschule Weimar), een uitstekende opleiding van zijn vader, die uit een muzikale familie kwam. In 1873 werd hij leerling aan het Groothertogelijk Orkest en de Muziekschool in Weimar. Op uitnodiging van zijn vader reisde hij in 1873 naar de Verenigde Staten, waar hij pianoconcerten gaf en kapelmeester werd in Baltimore. In 1876 zette hij zijn studie voort in Weimar en werd hij lid van Franz Liszts Donderdagkring. In 1877 trad hij in militaire dienst en was tot 1880 regimentsmuzikant. In deze periode componeerde hij voornamelijk herbezettingen van werken van onder andere Liszt en kleinere werken (marsen, liederen, kamermuziek). Vanaf 1880 begon Karl Goepfart aan zijn reizende jaren als koordirigent (Ulm, Mannheim, Magdeburg, Baden-Baden, Remscheid), maar keerde regelmatig terug naar Weimar. In 1885 creëerde hij de sprookjesopera Beerenlieschen. Karl Goepfart was muzikaal leider bij de première ervan in datzelfde jaar in het Hoftheater van Weimar. Dit werd gevolgd door de opera Quintin Messis – Die Smid von Antwerpen, die in 1887 in première ging in het Hoftheater van Weimar. Van 1909 tot 1927 woonde en werkte Goepfart in Potsdam.
Hij was ook werkzaam als vioolbouwer.[1] Goepfart stierf in Weimar en werd begraven naast zijn vrouw op de begraafplaats Bornstedt in Potsdam.

Sarastro. Musik-Drama in drei Aufzügen (Libretto: von Gottfried Stommel und Johann Wolfgang von Goethe)
Aus der Zeitschrift für Musik 1929:
Karl Goepfart wordt 70
De gebeurtenissen van het afgelopen decennium hebben veel excellente Duitse musici naar de achtergrond verdrongen, omdat ze zich niet meer zo luidruchtig en roekeloos konden laten gelden als tegenwoordig gebruikelijk is. Onder deze stille kunstenaars bevindt zich componist Karl Goepfart, die op 8 maart 70 werd en nu in Weimar woont. Zijn karakteristieke mannen- en gemengde koren droegen ooit zijn naam naar – je zou kunnen zeggen – alle delen van de wereld en worden nog steeds veel beluisterd. Dit raakt echter slechts een klein deel van Goepfarts oeuvre. Niemand minder dan Liszt, bij wie de jongeman studeerde, herkende Goepfarts talent voor opera en promootte dit actief. Zijn eerste opera, "Quintin messis", ging op instigatie van Liszt in Weimar in première. Naast de komische opera "Camilla" en het muzikale drama "Sarastro", een vervolg op Mozarts "Die Zauberflöte", schiep G. een aantal succesvolle, echt volkse sprookjes en zangspelen,
waarvan bijvoorbeeld "De violist van Gmünd" jarenlang als festivalstuk in Gmünd, Schwaben, werd opgevoerd. Daarnaast was Goepfart ook zeer actief op het gebied van instrumentale compositie. Hij schreef diverse symfonieën, symfonische gedichten en een hele reeks kamermuziekwerken, die, voor zover wij weten, getuigen van een musicus in uitstekende gezondheid, die veel meer geworteld is in het Weense classicisme dan in de romantiek. Dit zou ook een reden moeten zijn om meer dan tot nu toe met deze werken van Goepfart in aanraking te komen. Gewoon rijke, onvervalste instrumentale muziek zou vandaag de dag dubbel welkom zijn.
In een brief schrijft hij:
"Hartelijk dank voor uw onmiddellijke toezending van de gevraagde rapporten, die mij en mijn familie, moeder en broers en zussen verrukt hebben. Nogmaals duizendmaal dank daarvoor. Moge de muziek van 'Camilla' u welsprekende erkenning geven, waarvan de klanken ooit door Meester Liszt werden waargenomen en beschreven als 'opmerkelijk authentiek Italiaans' [een klein muzikaal voorbeeld volgt]. De van nature eenvoudige melodieuze rijkdom van het komische werkje resoneerde in het gevoelige en natuurlijke oor van de meester met een echo uit zijn vervlogen jeugd, iets wat hij mij meer dan eens verzekerde. De liederen en duetten van Camilla en [Sarastro?] waren zijn favoriete stukken, die ik destijds heel vaak voor hem moest spelen (en gezongen heb) (nog steeds in sketches). Hij benadrukte vooral het sensuele, vrolijke vocale element, en daarmee sloeg hij de spijker op zijn kop, want de opera werd geboren uit het uur. [.]".